Vous êtes ici  ›Home› Dossiers

REGLEMENTERING EN WETGEVEND KADER (JUNI 2007)

Uittreksel uit het memorandum voor de verkiezingen 2007.

De automobielindustrie heeft nood aan een voorspelbaar en stabiel wetgevend kader, zodat zij op lange termijn haar strategie, investeringen en productinnovatie kan plannen. Zo kunnen de constructeurs de door de overheid gestelde objectieven op een kostenefficiënte manier bereiken, zonder hun concurrentiepositie te schaden. Een goede concurrentiepositie vertaalt zich in een goed onderzoeksbudget, en dus meer nieuwe technologie om de prestaties van de wagens te verbeteren.

De manier waarop nieuwe wetgeving tot stand komt, is dan ook van groot belang. FEBIAC vraagt daarom dat onderstaande regels van goede praktijk in acht worden genomen:

  • Klare beleidsvisie op lange termijn, waarbij duidelijke prioriteiten gesteld worden. Zo kunnen de constructeurs hun strategie hierop afstemmen.
  • Consultatie van de experten van de auto-industrie van in het begin van het wetgevende proces. Uiteraard mag deze dialoog niet vrijblijvend zijn.
  • Uitvoeren van een kosten/baten analyse van elk voorstel, waarbij men in detail de economische, ecologische en sociale gevolgen over het hele impactdomein analyseert. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met de wederzijdse impact van verschillende richtlijnen.
  • Vaker een beroep doen op vrijwillige akkoorden met de sector, waardoor bureaucratische procedures worden vermeden.
  • Technologieneutrale wetgeving opstellen, zodat de constructeur meer vrijheid heeft in de manier waarop de doelstelling bereikt wordt.
  • Maximale harmonisatie, zowel voor de eisen als de timing, van de Belgische wetgeving met de Europese, en van de Europese wetgeving met de mondiale. Dit vermijdt onnodige extra kosten voor de constructeurs.
  • Realistische termijnen, zodat de constructeurs genoeg tijd krijgen om nieuwe technologische oplossingen in te voeren en de investeringskost over een voldoende periode te kunnen afschrijven. Onvoldoende tijd zal leiden tot onnodig dure wagens, met tragere introductie van de nieuwe technologie en dus een averechts effect tot gevolg.

CARS 21: Europa’s brug met de automobielsector
FEBIAC verheugt zich over het feit dat de Europese Commissie in haar communicatie terzake aandacht blijft schenken aan het finale rapport van de werkgroep CARS 21. Wij vinden het bovendien erg positief dat daarbij niet enkel de kant van de autobouwers wordt beschouwd, maar ook de weggebruikers en de verantwoordelijkheid van elke lidstaat om de doelstellingen van het rapport te verwezenlijken. Tot slot verheugen wij ons over de erkenning van de nood aan een omvattende aanpak – de zogenaamde Integrated Approach – van problemen als CO2 en verkeersveiligheid.

Anderzijds betreuren wij dat de communicatie van de Europese Commissie de aanbevelingen van de High Level Group CARS 21 niet volledig heeft overgenomen en dat het de kostenefficiëntie en doeltreffendheid van een omvattende aanpak niet erkent wanneer het gaat over het aanpakken van CO2 en verkeersonveiligheid.

Hoe dan ook is het van vitaal belang voor de internationale concurrentiekracht van de automobielindustrie dat de aanbevelingen uit 2005 die door de vertegenwoordigers van de Europese Raad, de Commissie, het Europees Parlement, de autobranche, milieuverenigingen, vakbewegingen toeleveranciers, consumenten én olie-industrie werden ondertekend, nu daadwerkelijk door alle betrokken partijen worden uitgevoerd. Een tussentijdse evaluatie van de aanbevelingen van CARS 21 en van het stappenplan moet er in 2009 komen; dat werd zo overeengekomen binnen de High Level Group. Het spreekt dat de Europese automobielindustrie klaar staat om haar deel te doen in de realisatie van de aanbevelingen van CARS 21.

Uniforme Europese regelgeving
Al meer dan 30 jaar wordt gewerkt aan de Europese harmonisatie binnen de automobielbranche. Die evolutie is het logische gevolg van de constructie van een verenigd Europa dat een grote interne markt als hoofddoel heeft. Europa moet een handelsruimte zijn zonder binnengrenzen waar het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal gewaarborgd is.

De Europese harmonisering biedt economische voordelen aan de (automobiel)industrie. Die hoeft bijvoorbeeld niet langer de homologatieprocedure te herhalen in elke lidstaat, en moet het voertuigconcept niet meer aanpassen aan de nationale eisen van elk land afzonderlijk. Met deze vereenvoudiging wordt het echter ook mogelijk een nog veel belangrijker doel te bereiken dat iedereen ten goede komt: de verhoging van de verkeersveiligheid.

Dankzij de vereenvoudiging en harmonisatie van het wetgevende kader kan de automobielbranche meer middelen besteden aan onderzoek en ontwikkeling in het kader van programma’s die hogere en sneller bereikbare doelstellingen beogen. De consument kan u er ook financieel voordeel uit halen, aangezien sneller op de markt gebrachte technologische innovaties minder zullen kosten, omdat ze over grotere volumes kunnen worden afgeschreven.

Landen die echter op eigen houtje willen handelen door nieuwe nationale (of regionale) regels op te leggen, roeien tegen deze Europese stroom in en voeren een zinloze strijd. Een dergelijke houding draagt niet bij tot de verhoging van de veiligheid of de bescherming van het milieu. De constructeurs moeten door dergelijke projecten aanpassingen doorvoeren voor kleine markten. Die vertragen hun lopende projecten en doen een onredelijk beroep op het beschikbare budget.

Bovendien moeten we ook rekening houden met een groeiend aandeel aan ‘vreemde’ voertuigen op onze wegen. Het Belgische wegennet is niet uitsluitend bestemd voor voertuigen die ingeschreven werden in ons land. Integendeel, dat is hoe langer hoe minder het geval. Een reden te meer om nationale eisen en bepalingen achter zich te laten. Wanneer een lidstaat echter om gegronde redenen beslist een bepaalde eis op te leggen, vragen het algemeen belang en het gezond verstand dat de invoering van deze nieuwe maatregelen op internationaal niveau gebeurt.

Aangezien de richtlijn uniform van toepassing is in alle lidstaten, kunnen technologische ontwikkelingen op veel grotere schaal worden toegepast en zullen ze iedereen ten goede komen.

FEBIAC stelt onomwonden dat, wie zich anders wil opstellen of sneller veranderingen wil doorvoeren dan Europa, uiteindelijk geen goede zaak doet. Integendeel zelfs: het resultaat is verwarrende regelgeving met als gevolg ontevredenheid bij de gebruikers en een Europees harmonisatieproces dat er complexer door wordt. Een voorbeeld: Het Belgische initiatief om te anticiperen op de installatie van zogenaamde dodehoekspiegels, doorgevoerd in 2002-2003 en waarvoor bepaalde premies werden toegekend, zal waarschijnlijk moeten worden overgedaan om aan de Europese eisen te voldoen.

Europese typegoedkeuring van voertuigen
Eén van de struikelblokken voor het vrije verkeer binnen Europa was de ongelijkheid tussen de nationale technische reglementen voor de homologatie van voertuigen. Om tot meer harmonisering te komen, keurde de Raad van de Europese Gemeenschappen op 6 februari 1970 de richtlijn 70/156/EEG goed: die voorzag in de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen (en hun aanhangwagens). Deze richtlijn leidde tot de geleidelijke vervanging van de nationale systemen door een communautaire goedkeuringsprocedure.

Met deze EG-goedkeuringsprocedure kan een Lidstaat vaststellen dat een voertuigtype in overeenstemming is met de technische voorschriften van de specifieke communautaire richtlijnen die deel uitmaken van deze procedure. Op die manier kunnen voertuigen vrij in het verkeer gebracht worden in de volledige Gemeenschap.

Op 1 januari 1993 werd de volledige Europese goedkeuring van personenauto’s (categorie M1) een feit. De betreffende kaderrichtlijn, sinds 1 januari 1996 verplicht voor nieuwe voertuigtypes en sinds 1 januari 1998 voor nieuwe inschrijvingen, regelt 48 onderwerpen uit evenveel bijzondere richtlijnen.

Sinds 17 juni 1999 zijn ook de nieuwe voertuigtypes met twee of drie wielen (brom en motorfietsen, driewielers, ...) onderworpen aan een Europese goedkeuring (kaderrichtlijn 92/61/EEG). Voor de nieuwe inschrijvingen is dit het geval sinds 17 juni 2003.

Voor de andere voertuigen (vracht en bestelauto’s, autobussen en -cars, aanhangwagens, ...) blijft de nationale goedkeuring nog geldig totdat de nieuwste bijzondere richtlijnen zijn goedgekeurd en de EEG-goedkeuring ook hier verplicht wordt. Deze verplichting zal niet lang meer op zich laten wachten: de betreffende richtlijn wordt momenteel afgerond. Hoe zou EEG-goedkeuring voor deze voertuigen nu verlopen?

De typegoedkeuring van een compleet voertuig is mogelijk door ofwel de systemen, onderdelen en technische eenheden van het voertuig, ofwel het volledige voertuig in één stap goed te keuren. In het eerste geval mogen deelgoedkeuringen verleend worden door verschillende Lidstaten.

Er wordt ook een nieuwe procedure ingevoerd, de zogenaamde meerfasentypegoedkeuring. Die heeft betrekking op de diverse onderdelen van het gehele voertuig en sluit beter aan bij het typische fabricageproces van bedrijfsvoertuigen. Immers, voor dit voertuigtype is het meestal de fabrikant van het basisvoertuig die de typegoedkeuring van chassis, cabine en motor voor zijn rekening neemt, terwijl een andere fabrikant de carrosserie of de laadruimte bouwt. Vervolgens wordt het afgewerkte voertuig voor definitieve typegoedkeuring aangeboden.

Het weze duidelijk: heel wat, zoniet alle, bestaande procedures voor typegoedkeuring zijn aan herziening toe.

Alle nodige documenten en meetprocedures moeten immers aangepast worden. Ook de teams die betrokken zijn bij de goedkeuringsprocedures, moeten vertrouwd worden gemaakt met hun wellicht nieuwe verantwoordelijkheden.

FEBIAC dringt aan om hier zo snel mogelijk werk van te maken en niet te wachten tot de definitieve goedkeuring van de richtlijn. Bij eventuele onvolkomenheden is er dan nog voldoende tijd voor bijsturing of herziening. Momenteel is het Europese Parlement in tweede lezing; verwacht wordt dat Parlement en Commissie het snel eens zullen raken.

Daarna zal alles razend snel gaan, in bepaalde gevallen wellicht te snel. Zo zouden reisbussen (M3voertuigen) amper 36 maanden na publicatie van de richtlijn al verplicht gekeurd worden volgens de EU-typegoedkeuring; de alternatieve nationale keuring vervalt dan. Dat lijkt ons onhaalbaar kort en niet in lijn met de gebruikelijke termijnen. Daarom vraagt FEBIAC dat de voorgestelde invoeringstermijn van 36 maanden, herzien wordt naar 48 maanden, zoals voorzien voor de overige M-voertuigtypes.

Automotive Guide


En savoir plus